36

‘Wat waren dat voor geluiden?’ vroeg Winter.

   ‘Ik weet het niet… het leek alsof ze iets droegen.’

   ‘Ze? Welke ze?’ vroeg Ringmar.

   ‘Ik… ik kon voetstappen horen. Het leken er meer. Ik denk dat het er meer waren.’

   ‘Ze droegen iets? Klonk het alsof er iemand verhuisde?’

   ‘Ja… misschien.’

   ‘Heb je stemmen gehoord?’ vroeg Winter.

   ‘Nee.’

   ‘Wanneer was dat?’

   ‘’s Nachts.’

   ‘Wanneer ’s nachts?’

   ‘Dat weet ik niet… misschien om een uur of drie. Na middernacht.’

   ‘Was het vaker dan één keer?’

   ‘Ik geloof het wel…’

   ‘Waarom denk je dat?’

   ‘Misschien heb ik het mis.’

   ‘Waarom denk je dat het vaker dan één keer was?’

   ‘Ik… ik haal de dingen geloof ik door elkaar,’ zei ze.

   ‘Wat haal je door elkaar?’

   ‘Zeg…’ zei Mattias Svensson.

   ‘We stellen gewoon een paar vragen,’ zei Ringmar. ‘Het is belangrijk.’

   ‘Lag je in bed?’ vroeg Winter, terwijl hij Mildred aankeek.

   ‘Ja…’

   ‘Ben je opgestaan? Om te luisteren?’

   ‘Nee… Ja…. Ik moest er toch uit… Toen hoorde ik het.’

   ‘Heb je de deur opengedaan? De voordeur?’

   ‘Nee, nee, nee.’

   ‘Waarom niet?’

   ‘Waarom zou ik?’

   ‘Zou je je kunnen herinneren wanneer het precies was?’

   Ze antwoordde niet.

   ‘Kun je je herinneren wanneer het was?’ herhaalde Winter. ‘Op welke datum?’

   ‘Nee… Alhoewel… Misschien was het…’ Ze viel stil. Keek haar man aan. ‘Wanneer zijn we naar de bioscoop geweest?’

   ‘Vorige week,’ antwoordde hij. ‘Aan het begin van de week. Dinsdag geloof ik.’

   ‘Dan was het dinsdag,’ zei ze en ze keek Winter aan. ‘Dinsdagavond. Nee, dinsdagnacht. De nacht van dinsdag op woensdag.’

   ‘Ook nog een andere keer?’

   ‘Nee… alleen toen. Andere nachten heb ik geen geluiden gehoord. Alleen toen.’

   ‘Heb je de lift gehoord?’

   ‘Nee…’

   ‘Weet je dat zeker?’

   ‘Nee…’

   ‘Heb je uit het raam gekeken?’

   ‘Nee.’

   ‘Was je niet nieuwsgierig?’

   ‘Waarnaar?’

   ‘Naar wat er aan de hand was.’

   ‘Eigenlijk niet.’

   ‘Je was niet nieuwsgierig naar je buren?’

   ‘Nee.’

   ‘Dat is een van de voordelen als je hier woont,’ zei Mattias. ‘Je hoeft niet nieuwsgierig te zijn naar de buren.’

   Winter knikte. Hij was niet nieuwsgierig naar zijn buren. Maar hij wist wel wie ze waren. Binnen een jaar nadat hij in het veel te grote appartement aan het Vasaplein was komen wonen, had hij dat geweten. Het was lang kaal gebleven, zijn meubels hadden in eerste instantie slechts een van de kamers gevuld.

   Mijn god. Zo gaat het soms. Er was daar slechts één kamer, slechts één gemeubileerde kamer. Dat was de set. Het was niet moeilijk die af te breken. Die te verplaatsen. Weg te halen.

   Maar een bed is een bed. Dat vliegt niet door het raam naar buiten.

   Of juist wel.

   Voor het raam was een vloer waar het kon landen.

   ‘Heb je buiten iets gehoord?’ vroeg hij.

   ‘Hoe bedoel je?’

   ‘Heb je geluiden van buiten gehoord? Iets verderop? In de buurt van de Kristinelundsgatan?’

   ‘Ik… geloof het niet. Maar…’

   ‘Maar wat?’

   ‘Het zou kunnen.’

   ‘En jij?’ vroeg Ringmar, terwijl hij de man aankeek. ‘Wat deed jij toen dit allemaal gebeurde?’

   ‘Wat gebeurde er dan?’

   ‘Je vrouw was op en luisterde naar geluiden in het trappenhuis.’

   ‘Ik sliep.’

   ‘De hele tijd?’

   ‘Ja. Ik slaap goed.’

   ‘Ik benijd je,’ zei Ringmar.

   ‘Sorry?’

   ‘Zelf slaap ik niet goed. Word de hele nacht elk uur wakker.’

   ‘O?’

   ‘En dan lijkt een nacht echt lang,’ zei Ringmar.

   ‘Wat is er eigenlijk gebeurd?’ vroeg Mildred Svensson. ‘Wat is er daarbinnen gebeurd?’

   ‘Dat weten we niet,’ zei Winter.

   ‘Misschien wel niets,’ zei Ringmar.

   ‘Maar jullie staan hier wel. Op oudejaarsavond nota bene.’

   ‘We gaan nu weg,’ zei Winter.

   ‘Mag ik die legitimatie nog een keer zien?’ vroeg Mattias Svensson.

   Winter liet die nog een keer zien.

   ‘Bah, ik vind het maar eng,’ zei Mildred. ‘Wat als…’ en ze viel stil.

   ‘Wat als wat?’ vroeg Winter.

   ‘Niets.’

   ‘Het is nooit niets. Wat wilde je zeggen?’

   ‘Wat als… er iemand terugkomt?’ zei ze. ‘Dat is een enge gedachte.’

   ‘Wie zou er terug kunnen komen?’

   ‘Ik weet het niet. Maar jullie zijn hier nu toch? Jullie zoeken toch iemand? Of iets?’

   Winter knikte.

   ‘Wat is er daarbinnen eigenlijk gebeurd?’ vroeg Mattias.

   ‘Dat weten we niet,’ antwoordde Winter. ‘Dat weten we echt niet.’

   ‘Maar wat denken jullie?’

   Winter antwoordde niet. Hij dacht daar niet aan. Hij dacht aan stilte. Hij had stilte nodig om te kunnen denken. Dit was daar een slechte dag voor. Zijn gezin wachtte op hem in het huis in Hagen. De laatste dag van het jaar. Hij zou Lilly vanavond naar bed brengen. Hij zou zich schamen als hij dat niet deed. Voor haar was er een nieuw spannend jaar voorbij. Een nieuw spannend jaar lag te wachten.

   ‘Maar we proberen te achterhalen wat er is gebeurd,’ zei Ringmar. ‘Dus jullie zullen nog wel meer geluiden horen. We sturen een paar technici.’

   ‘Wanneer?’

   Ringmar keek Winter aan.

   ‘Misschien vanavond al,’ antwoordde hij. ‘We zullen zien. Hoe dan ook wordt de woning hiernaast verzegeld.’

   ‘Zijn dit koopwoningen?’ vroeg Winter.

   ‘De onze wel. Ik geloof dat het voor alle appartementen in deze opgang geldt.’

   ‘Kan ik het nummer krijgen van de voorzitter van de vereniging van eigenaren? Of iemand anders van het bestuur?’

   ‘Mijn god,’ zei Mildred. ‘Ik wil hier niet blijven.’

   ‘We kunnen naar je moeder gaan,’ zei Mattias.

   Het is een aardige knul, dacht Winter. Echt aardig.

 

De schemering was voorbij. Het was avond. Winter kon gezichten in Ming zien praten. Boven de hoofden bewoog een ober in blauw en zwart. Op oudejaarsavond eten bij de Chinees, waarom niet? Toen hij jong was, had hij daar zijn afhaalmaaltijden opgehaald. Ming was de eerste geweest met afhaalmaaltijden. Of Kinesiska Muren. Kinesiska Muren was het eerste Chinese restaurant in het hele land. Ming was er ook al vroeg. En nu stopte de ijscoboer niet langer voor de deur. Als dit achter de rug was, zou hij op een zondag met zijn gezin bij Ming gaan eten. Kinderen waren dol op de Chinees. Misschien omdat overal zoet in zat. Zoet en zuur.

   ‘Ik heb even gedacht dat we levens zouden redden,’ zei Ringmar. ‘Toen de we trap opliepen.’

   ‘Het is goed dat jij een optimist bent, Bertil.’

   ‘Dat zijn we toch allemaal? Optimisten?’

   ‘Natuurlijk.’

   ‘Hebben we levens gered?’ vroeg Ringmar.

   ‘Hoe moeten we dat hebben gedaan?’

   ‘Door dat stomme appartement te vinden.’ Ringmar keek naar boven. Ze stonden op de straat. De Teatergatan. De set daarboven. Winter volgde Ringmars blik. Ze konden de gordijnen zien. Het leek best eng. Nog meer nu ze het wisten. Nu ze nog minder wisten.

   ‘Wat wíl hij nou eigenlijk?’ vroeg Ringmar.

   Winter antwoordde niet. Hij keek dwars over de kruising, naar de auto van Ringmar. Het gebouw erachter glom in grijs en blauw neon. De gele ramen leken feestelijk. Maar wellicht werd hij alleen door de feestelijke datum beïnvloed.

   Als hij zijn ogen sloot, zag hij de film voor zich. Hij hoefde zijn ogen niet te sluiten. De derde film. Wat wil hij? Waarom laat hij die aan ons zien? Waarom máákt hij hem? Waarom stuurt hij hem op? Waarom naar mij? Er is hier meer dan één boodschap. Waarom heb ik ze gekregen? Ben ik de enige die ze kan begrijpen? Is het daarom? Ben ik de enige die de onopvallende charme van de hogere klasse kan begrijpen? Kan alleen ik de codes lezen? Wat zijn de codes? Heb ik gefaald? Voldoe ik niet aan de verwachtingen? Nu heb ik honger. Er komt een geur van Ming. Bertil ruikt het ook. Hij ziet er ongerust uit. Zou zijn zoon niet terugkomen uit Maleisië? Wat is er gebeurd? Is er weer ruzie bij hem thuis? Wat doet hij hier nog bij mij? Ga naar huis, Bertil. Doe iets geciviliseerds, drink whisky.

   ‘Er lagen twee lichamen in dat bed,’ zei Winter.

   ‘Ja.’

   ‘Ze bewogen. Ze ademden. Ze leefden.’

   ‘Was het dan toch een truc?’

   ‘Nee, nee.’

   ‘Een technische illusie?’

   ‘Nee, nee.’

   ‘Waar zijn die lichamen nu?’

   ‘In het appartement ernaast. We hebben zojuist een praatje met ze gemaakt.’

   ‘Dat zou perfect zijn,’ zei Ringmar.

   ‘Het zijn toch acteurs. Goede acteurs.’

   ‘Waarom zeg je acteurs?’

   ‘Het is een toneelspel. Een scène. We hebben zojuist de set gezien.’

   Ringmar draaide zich weer om, keek omhoog. Hij zag een silhouet achter een raam verderop naar links. Het trok zich terug.

   ‘Ze kijkt naar ons.’

   ‘Dat zou ik ook doen.’

   ‘Volgens mij is zij niet zo’n goede actrice.’

   ‘Nee.’

   Ringmar keek Winter aan.

   ‘En waarom? Waarom dit alles?’

   ‘Het waren twee levende mensen,’ zei Winter. ‘Een stel.’

   ‘Hij bedwelmde ze. Vervolgens filmde hij.’

   ‘Wat deed hij daarna, Bertil?’

   ‘Verhuizen.’

   ‘Ja.’

   ‘De nacht op woensdag. Het is in de nacht op woensdag gebeurd. Toen is er iets gebeurd.’

   ‘Maar we zullen binnen geen sporen vinden,’ zei Winter.

   ‘Nu ben je pessimistisch.’

   ‘Hij is te grondig.’

   ‘Niet als het dwangmatig is.’

   ‘Dwangmatig vaardig.’

   ‘Zoals wij.’

   ‘Dat moet nog blijken.’

   ‘Grondig,’ herhaalde Ringmar Winters woord.

   ‘Er is geen bloed,’ zei Winter. ‘Hij houdt niet van bloed.’

   ‘Dat maakte het allemaal nog enger,’ zei Ringmar.

   ‘Ja, vind je niet? Bloed is veiliger.’

   ‘En banaler,’ zei Ringmar.

   ‘Zullen we dan maar?’ vroeg Winter en hij knikte naar Ringmars Volvo. Die zag er somber uit. Misschien kwam het door het melancholieke avondlicht.

   ‘Ja, laten we maar gaan,’ zei Ringmar.

   ‘Wil jij verder jagen?’

   Ringmar antwoordde niet.

   ‘Wat is er, Bertil?’

   ‘Niets.’

   ‘Heb je zin in tarbot?’

   ‘Ik wil me niet opdringen.’

   ‘Is het thuis donker?’

   ‘Helaas wel.’

   ‘Wil je dat ik verder nog iets vraag?’

   ‘Liever niet.’

   Winter keek op zijn horloge.’

   ‘Dan gaan we,’ zei hij.

   ‘Moet je niet uitzoeken van wie dat appartement is?’

   ‘Ik heb het bestuur toch gebeld?’

   ‘Maar er nam niemand op.’

   ‘Ik heb de dienstdoende rechercheur gebeld.’

   ‘Misschien is de eigenaar onze man.’

   ‘Absoluut niet.’

   ‘Hoe kun je dat zo zeker weten?’

   ‘Dat maakt me tot wie ik ben.’

   ‘Uiteraard, Erik.’

   ‘Nu gaan we,’ zei Winter.

 

Ringmar reed in westelijke richting over de Kristinelundsgatan, passeerde de Chalmersgatan en sloeg links af op de Götabergsgatan. Winter zag het silhouet van de Vasakerk tegen de lucht. God was daar als hij Hem nodig had. In elk geval een contour van God. Hij had Hem daar een paar keer gezocht. Hij had er spijt van dat hij had gedacht dat hij religieus zou worden als er een God bestond. God bestond als je Hem nam zoals Hij was. Misschien was Hij ook arm en zondig. Misschien was Hij eenzaam. Winter had de neiging Ringmar te vragen om daar op de Götabergsgatan te stoppen. Hij kon de trap oplopen, het appartement binnengaan dat nog altijd verzegeld was. Daar blijven. Luisteren of hij hoorde wat daar misschien was. Maar hij wist dat als hij dat deed, hij er de hele nacht zou blijven. Daar, en in het appartement aan de Chalmersgatan. En hij zou terugkeren naar de Teatergatan. Drie straten op een rij. Rechte rijen. Rechte lij…

   ‘Stop eens, Bertil.’

   ‘Wat is er?’

   ‘Stop hier. Hier. Ik moet even iets checken.’

   ‘Wat is er, Erik?’

   Ringmar stopte voor Basement. Het restaurant was gesloten. Dat was sympathiek. Winter was er een paar keer geweest. Hij zou terugkomen, misschien volgend jaar al. Hij keek naar de klok op het dashboard. Over minder dan zes uur was het al volgend jaar.

   Winter stapte uit.

   Het was gaan sneeuwen.

   Hij keek omhoog. De lucht was net zo staalblauw als zonet. Het wemelde van de sterren. De sneeuw viel. Het was een wonder. De vlokken waren groot. Hij kon er met zijn gehandschoende hand naar grijpen.

   ‘Krijg nou wat,’ zei Ringmar. Hij was ook uitgestapt. ‘Het is net een film.’

   Winter begon in de richting van de kruising met de Kristinelundsgatan te lopen.

   Hij ging aan de overkant staan. Ringmar volgde hem. Winter keek naar de ramen op de eerste verdieping. Drie ervan waren zwart. Alle andere ramen in het gebouw waren verlicht. Winter liep verder langs de Kristinelundsgatan en ging voor de Hogeschool voor Design en Kunsthandwerk staan. Hij zag de zwarte ramen in het pand aan de Chalmersgatan. Drie zwarte ramen. Hij wist dat het er aan de Teatergatan net zo uitzag. De appartementen aan de Chalmersgatan en de Teatergatan werden door hetzelfde enorme gebouwencomplex met elkaar verbonden. Het was een heel blok. Het waren dezelfde rechte lijnen. Dat moest haast wel. Je kon er een liniaal langs leggen, een lange liniaal. Hij trok de lijn door de lucht. Die gleed er dwars doorheen en liep dwars door alle drie de slaapkamers, van de Götabergsgatan tot aan de Teatergatan.

   ‘Wat ben je aan het doen, Erik?’

   ‘Meten.’

   ‘Wat ben je aan het meten?’

   ‘De waarschijnlijkheid.’

   Ringmar volgde zijn arm. Winter gaf uitleg.

   ‘Zijn er meer lijnen?’ vroeg Ringmar.

   ‘Die is hij misschien nu aan het plannen,’ zei Winter.

   ‘Dan moeten we heel Vasastan ontruimen,’ zei Ringmar.

   ‘Grootheidswaanzin,’ zei Winter.

   ‘Wat?’

   ‘Hij lijdt aan grootheidswaanzin.’

   Ringmar antwoordde niet. Het was harder gaan sneeuwen. De lucht was nog altijd blauw, blauw en zwart. De sterren waren nog altijd zichtbaar.

   ‘Of er zit geen gedachte achter,’ zei Ringmar.

   Winter antwoordde niet. Hij voelde sneeuw op zijn neus, op zijn ogen. Hij opende zijn mond. De sneeuw smaakte nergens naar, niet zoet, niet zuur.

   ‘Het is alleen zuivere slechtheid,’ zei Ringmar.

   ‘Er bestaat niet zoiets als alleen zuivere slechtheid, Bertil.’

   ‘Onzuivere dan.’

   Winter voelde de sneeuw in zijn haar. Zuivere sneeuw, onaangeroerd door een mensenhand. Hij hoopte dat Elsa en Lilly nu bij het raam zaten. Of zelfs in de tuin waren. Misschien waren ze daar nog als hij kwam. Ze zouden een sneeuwpop maken. Dat was belangrijker dan wat dan ook.

   ‘Nu nemen we even vrij,’ zei hij.

 

De laatste winter
titlepage.xhtml
De laatste winter_split_000.xhtml
De laatste winter_split_001.xhtml
De laatste winter_split_002.xhtml
De laatste winter_split_003.xhtml
De laatste winter_split_004.xhtml
De laatste winter_split_005.xhtml
De laatste winter_split_006.xhtml
De laatste winter_split_007.xhtml
De laatste winter_split_008.xhtml
De laatste winter_split_009.xhtml
De laatste winter_split_010.xhtml
De laatste winter_split_011.xhtml
De laatste winter_split_012.xhtml
De laatste winter_split_013.xhtml
De laatste winter_split_014.xhtml
De laatste winter_split_015.xhtml
De laatste winter_split_016.xhtml
De laatste winter_split_017.xhtml
De laatste winter_split_018.xhtml
De laatste winter_split_019.xhtml
De laatste winter_split_020.xhtml
De laatste winter_split_021.xhtml
De laatste winter_split_022.xhtml
De laatste winter_split_023.xhtml
De laatste winter_split_024.xhtml
De laatste winter_split_025.xhtml
De laatste winter_split_026.xhtml
De laatste winter_split_027.xhtml
De laatste winter_split_028.xhtml
De laatste winter_split_029.xhtml
De laatste winter_split_030.xhtml
De laatste winter_split_031.xhtml
De laatste winter_split_032.xhtml
De laatste winter_split_033.xhtml
De laatste winter_split_034.xhtml
De laatste winter_split_035.xhtml
De laatste winter_split_036.xhtml
De laatste winter_split_037.xhtml
De laatste winter_split_038.xhtml
De laatste winter_split_039.xhtml
De laatste winter_split_040.xhtml
De laatste winter_split_041.xhtml
De laatste winter_split_042.xhtml
De laatste winter_split_043.xhtml
De laatste winter_split_044.xhtml
De laatste winter_split_045.xhtml
De laatste winter_split_046.xhtml
De laatste winter_split_047.xhtml
De laatste winter_split_048.xhtml
De laatste winter_split_049.xhtml
De laatste winter_split_050.xhtml
De laatste winter_split_051.xhtml
De laatste winter_split_052.xhtml
De laatste winter_split_053.xhtml